Examenprogramma kunst (beeldende
vormgeving) havo/vwo
Havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit dat van het vak kunst (algemeen) en
de volgende
domeinen:
Domein A Vaktheorie
Domein B Praktijk
Domein C Oriëntatie op studie en beroep.
Het centraal examen
Het centraal examen is dat van het vak kunst (algemeen).
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A, B en C, en
indien het bevoegd
gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat
kunnen verschillen.
Indien de kandidaat met het profiel cultuur en maatschappij het
eindexamen aflegt in
een van de vakken kunst (beeldende vormgeving, muziek, drama of
dans) in het vrije
deel om te voldoen aan de verplichting dat in dat vrije deel het
eindexamen tenminste
één vak omvat met een normatieve studielast van tenminste 440
(vwo)/ 320 (havo)
studielasturen, en
hij ook als onderdeel van het profieldeel reeds eindexamen aflegt in
een van de vakken kunst (een andere variant), wordt het onderdeel
kunst (algemeen)
in het examen (en dus het centraal examen) vervangen door
aanvullende verdiepende
en/of verbredende onderdelen op het gebied van kunst in het
schoolexamen met een
normatieve studielast van ten minste 160 (vwo)/ 120 (havo) studielasturen, door het
bevoegd gezag te bepalen. Er is dan dus geen centraal examen.
De examenstof
Domein A: Vaktheorie
Subdomein A1: Beeldend werk van
kunstenaars en vormgevers
1. De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend
werk van
kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en
interpreteren, rekening
houdend met visies, doelen, tijd, plaats, functie,
kunstopvattingen, normen en
waarden en de historische ontwikkeling.
Subdomein A2: Beeldend werk van
kunstenaars en vormgevers in relatie tot het
eigen beeldend werk van de kandidaat
2. De kandidaat kan beeldend werk van kunstenaars en vormgevers
onderzoeken in
relatie tot het eigen beeldend werk.
Subdomein A3: Eigen beeldend werk
3. De kandidaat kan eigen beeldend werk en werkproces beschrijven
en
beargumenteerd evalueren.
Domein B: Praktijk
4. De kandidaat kan gestructureerde probleemstellingen met
betrekking tot zowel
autonome als toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken
en de
daaruit ontwikkelde ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren,
daarbij
beeldende middelen aanwenden in een doelgericht werkproces, en het
werk zo
presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.
Domein C: Oriëntatie op studie en
beroep
Vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit dat van het vak kunst (algemeen) en
de volgende
domeinen:
Domein A Vaktheorie
Domein B Praktijk
Domein C Oriëntatie op studie en beroep.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A, B en C, en
indien het bevoegd
gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat
kunnen verschillen.
Indien de kandidaat met het profiel cultuur en maatschappij het
eindexamen aflegt in
een van de vakken kunst (beeldende vormgeving, muziek, drama of
dans) in het vrije
deel om te voldoen aan de verplichting dat in dat vrije deel het
eindexamen tenminste
één vak omvat met een normatieve studielast van tenminste 440
(vwo)/ 320 (havo)
studielasturen, en
hij ook als onderdeel van het profieldeel reeds eindexamen aflegt in
een van de vakken kunst (een andere variant), wordt het onderdeel
kunst (algemeen)
in het examen (en dus het centraal examen) vervangen door
aanvullende verdiepende
en/of verbredende onderdelen op het gebied van kunst in het
schoolexamen met een
normatieve studielast van ten minste 160 (vwo)/ 120 (havo) studielasturen, door het
bevoegd gezag te bepalen. Er is dan dus geen centraal examen.
De examenstof
Domein A: Vaktheorie
Subdomein A1: Beeldend werk van
kunstenaars en vormgevers
1. De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend
werk van
kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en
interpreteren, rekening
houdend met visies, doelen, tijd, plaats, functie,
kunstopvattingen, normen en
waarden en de historische ontwikkeling.
Subdomein A2: Beeldend werk van
kunstenaars en vormgevers in relatie tot het
eigen beeldend werk van de kandidaat
2. De kandidaat kan beeldend werk van kunstenaars en vormgevers
onderzoeken in
relatie tot het eigen beeldend werk.
Subdomein A3: Eigen beeldend werk
3. De kandidaat kan eigen beeldend werk en werkproces beschrijven
en
beargumenteerd evalueren.
Domein B: Praktijk
4. De kandidaat kan probleemstellingen met betrekking tot zowel
autonome als
toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit
ontwikkelde
ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende
middelen
aanwenden in een doelgericht werkproces en het werk zo presenteren
dat de
beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.
Domein C: Oriëntatie op studie en
beroep
Terug naar
examenprogramma’s na 2007