Examenprogramma culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving) h.a.v.o.

 

 

1           Het eindexamen

Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.

 

Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:

.     Domein A Vaktheorie;

.     Domein B Praktijk;

.     Domein C Oriëntatie op studie en beroep.

 

1.1  Het schoolexamen

 

Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen:

 

a     toetsen met gesloten en/of open vragen

 

.     Dit betreft de eindtermen zoals genoemd in domein A (Vaktheorie), subdomein 'Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers'.

 

*     De toetsen worden beoordeeld aan de hand van een correctievoorschrift waarin mogelijke antwoorden en een puntenverdeling opgenomen zijn.

 

b    praktische opdrachten

 

      Bij beeldende vormgeving zijn twee soorten praktische opdrachten:

      b1   Beeldend werk dat door de kandidaat vervaardigd is

      b2   Praktische opdrachten waarin reflectie op beeldend werk plaatsvindt.

 

.     b1: Dit betreft de eindtermen zoals genoemd in domein B (Praktijk), te weten subdomein 'Opdrachten', 'Middelen' en 'Werkproces'.

.     b2: Dit betreft de eindtermen zoals genoemd in domein A (Vaktheorie), te weten subdomein 'Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers in relatie tot het eigen beeldend werk van de kandidaat' en 'Eigen beeldend werk'.

     

.     b1: Het beeldend werk van de kandidaat kan in een daartoe geschikte vorm gepresenteerd worden. De voor de werkstukken aangewende middelen zijn gekozen uit ten minste twee van de disciplines audiovisuele vormgeving, handenarbeid, tekenen en textiele werkvormen, al dan niet in combinatie.

.     b2: De presentatie van het verrichte werk vindt op één van de volgende wijzen plaats:

      .     een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview);

      .     een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog);

      .     een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie);

      .     een reeks stellingen met onderbouwing;

      .     een posterpresentatie met toelichting;

      .     een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT).

 

      De kandidaat dient in overleg met de examinator ervoor zorg te dragen dat het totale pakket van praktische opdrachten voor de profielvakken tezamen gevarieerd samengesteld is, zowel wat het type opdrachten betreft als wat de presentatievormen betreft.

      De examinering van de algemene vaardigheden wordt over de verschillende vakken gespreid.

 

      Tenminste een van de praktische opdrachten binnen het profiel dient te worden uitgevoerd als groepsopdracht in een groep van minimaal 3 deelnemers.

 

*     Voor de beoordeling van de praktische opdrachten wordt gebruik gemaakt van beoordelingscriteria die vooraf aan de kandidaat bekend gemaakt zijn.

      Bij praktische opdrachten wordt, voor zover relevant, het doorlopen proces door de kandidaat gedocumenteerd (onderwerpskeuze, vraagstelling, verrichte werkzaamheden, geraadpleegde hulpbronnen en dergelijke). Dit wordt in de beoordeling betrokken.

 

c    profielwerkstuk

 

      Het profielwerkstuk heeft een studielast van 40 tot 80 uur. Het heeft betrekking op ten minste twee (deel)vakken van het profieldeel (voor het profiel cultuur en maatschappij worden daartoe ook gerekend: Nederlandse taal en letterkunde en Engelse taal en letterkunde). CKV 2 kan bij het profielwerkstuk worden betrokken, met dien verstande dat de combinatie CKV 2 en CKV 3 (beeldende vormgeving) daarbij als één vak geldt.

      Voor de presentatie van het profielwerkstuk wordt gebruik gemaakt van de presentatievormen genoemd bij de praktische opdrachten.

 

*     Bij het profielwerkstuk wordt het doorlopen proces door de kandidaat gedocumenteerd (onderwerpskeuze, vraagstelling, verrichte werkzaamheden, geraadpleegde hulpbronnen en dergelijke). Dit wordt in de beoordeling betrokken.

      Voor de beoordeling van het profielwerkstuk wordt gebruik gemaakt van beoordelingscriteria die vooraf aan de kandidaat bekend gemaakt zijn.

      De beoordeling vindt plaats door de examinatoren van de vakken die bij het profielwerkstuk zijn betrokken.

      Het profielwerkstuk moet voldoende afgerond zijn. Naast de waardering 'voldoende' kan ook de waardering 'goed' toegekend worden.

 

d    handelingsdeel

 

      Het uitvoeren van opdrachten waarbij oriëntatie op vervolgopleidingen en beroepsperspectieven centraal staan:

      .     het deelnemen aan excursies waaraan aspecten van beeldende vormgeving zijn verbonden;

      .     het informeren naar toekomstperspectieven bij vervolgopleidingen en beroepen waar beeldende vormgeving een rol speelt.

 

.     De uitvoering van het handelingsdeel blijkt uit een notitie van de kandidaat waarin aandacht besteed is aan de voorbereiding op en de ervaring met de opdracht en waarin op de uitvoering van de opdracht gereflecteerd wordt.

 

*     Voor de activiteiten in dit onderdeel worden geen cijfers toegekend. De examinator stelt aan de hand van de notitie vast of een activiteit naar behoren uitgevoerd is. De notitie maakt deel uit van het examendossier.

 

*     informatie en communicatie technologie (ICT)

      De kandidaat kan bij de examinering gebruik maken van de volgende toepassingen van ICT:

      .     raadplegen van (hyper)teksten, gegevens, beeld en geluid in (multimediale) bestanden, gegevensbanken en informatiesystemen met behulp van een computer(netwerk);

      .     geautomatiseerde zoeksystemen in bibliotheek en mediatheek;

      .     telecommunicatie, zoals e-mail, discussie- en nieuwsgroepen;

      .     tekstverwerking;

      .     rekenmachine of grafische rekenmachine;

      .     wiskundige bewerkingen;

      .     spreadsheets, modellen en simulaties;

      .     verwerking en beheer van gegevens in gegevensbanken en informatiesystemen;

      .     maken van (multimediale) presentaties.

      Het gebruik van ICT-toepassingen bij de toetsing is optioneel op die onderdelen waar de school (nog) niet beschikt over voldoende en adequate apparatuur en programmatuur.

 

*     weging

      De onderdelen a en b2 bepalen samen voor eenderde het cijfer van het schoolexamen, het onderdeel b1 voor tweederde. De waardering voor onderdeel c wordt afzonderlijk op de cijferlijst vermeld. Onderdeel d draagt niet bij aan het cijfer.

      Het eindcijfer van de combinatie van deelvakken CKV 2,3 is het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het centraal examen CKV 2 en voor het schoolexamen CKV 3.

 

2     De examenstof

 

Domein A: Vaktheorie

 

Subdomein: Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers

 

De kandidaat kan

1     aspecten van inhoud, vorm en functie zowel apart als in hun onderlinge samenhang beschrijven.

2     stijlen herkennen en in de tijd plaatsen. Hij kent relevante kenmerken van die stijlen en kan aangeven op welke wijze beeldconventies en symbolen zijn toegepast.

3     het gebruik van materialen en het toepassen van technieken in verband brengen met de tijd waarin het beeldend werk ontstaan is.

4     de functie en betekenis van beeldende kunst en vormgeving in de context van tijd en samenleving toelichten.

5     hierbij bronnen (waaronder informatietechnologieën) gebruiken.

 

Subdomein: Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers in relatie tot het eigen beeldend werk van de kandidaat

 

De kandidaat kan

6     naar aanleiding van een opdracht, onderzoek doen naar verschillende oplossingen die beeldende kunstenaars en vormgevers in hun werk hebben uitgewerkt.

7     van dit onderzoek verslag doen in woord en/of beeld.

 

Subdomein: Eigen beeldend werk

 

De kandidaat kan

8     verbanden tussen inhoud en vorm en tussen functie en vorm van het eigen beeldend werk aangeven.

9     het eigen beeldend werk en het werkproces evalueren en de gemaakte keuzes toelichten.

 

 

Domein B: Praktijk

 

Subdomein: Opdrachten

 

De kandidaat kan

10   opdrachten onderzoeken en ideeën ontwikkelen voor een beeldende verwerking. De kandidaat gaat hierbij in op inhoud, vorm, functie en hun onderlinge verbanden. De opdrachten hebben betrekking op ten minste twee van de disciplines audiovisuele vormgeving, handenarbeid, tekenen en textiele werkvormen, al dan niet in combinatie.

11   binnen het gebied van de autonome beeldende kunst en vormgeving ideeën voor een beeldende verwerking uitvoeren naar aanleiding van opdrachten die gericht zijn op waarneming, verbeelding, ervaringen, gedachten.

12   binnen het gebied van de toegepaste beeldende kunst en vormgeving ideeën voor een beeldende verwerking uitvoeren naar aanleiding van opdrachten waarin ook eisen ten aanzien van de toepassing zijn opgenomen.

 

Subdomein: Middelen

 

De kandidaat kan

13   afhankelijk van de opdracht die aspecten van de voorstelling kiezen die een bijdrage leveren aan de zeggingskracht van het eigen beeldend werk, daarbij rekening houdend met beeldconventies en symbolen.

14   beeldende aspecten, materialen en technieken adequaat toepassen.

15   doelgericht omgaan met de mogelijkheden van gekozen informatietechnologieën.

 

Subdomein: Werkproces

 

De kandidaat kan

16   in een werkproces samenhangende activiteiten uitvoeren: analyseren, verkennen, onderzoeken, experimenteren, kiezen, uitwerken, evalueren.

17   voor (deel)oplossingen ten minste twee alternatieven ontwikkelen, keuzes maken en deze beargumenteren.

18   de werkzaamheden binnen de gestelde tijd afronden.

19   het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.

 

 

Domein C: Oriëntatie op studie en beroep

 

De kandidaat heeft

20   informatie verzameld over vervolgopleidingen en beroepen waarin kunst en cultuur een rol spelen.

21   informatie verzameld over vervolgopleidingen en beroepen waarin de bij beeldende vormgeving verworven algemene en specifieke kennis en vaardigheden een rol kunnen spelen.

22   onderzocht in hoeverre hij beschikt over capaciteiten en interesses die wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht voor gewenste vervolgopleidingen.

 

Aanhangsel bij het examenprogramma culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving) h.a.v.o.

 

 

Begrippenlijst

 

Beeldende kunst en vormgeving

Hiertoe behoren:

-     ambachtelijke en industriële vormgeving;

-     architectuur (waaronder stedenbouw, landschaps-/tuinarchitectuur);

-     beeldhouwkunst;

-     filmkunst;

-     fotografie;

-     grafische kunst;

-     grafische vormgeving;

-     mode;

-     schilderkunst;

-     tekenkunst;

-     textielkunst;

-     videokunst

en hun mengvormen en/of randverschijnselen.

In de beeldende kunst en vormgeving is een onderscheid te maken tussen autonome en toegepaste kunst en vormgeving.

 

Bronnen

Tot de bronnen behoren: produkten van beeldende kunst en vormgeving of reprodukties ervan, geschreven bronnen en informatie via andere media (bijvoorbeeld CD-ROM, CD-I).

 

Opdracht

Dit is een uitgangspunt waarbij een structuur is aangegeven voor een vaktheoretisch onderzoek, een beeldende verwerking en/of werkproces.

 

Presenteren

Het presenteren van beeldend werk is op vele manieren mogelijk. Bijvoorbeeld:

-     (presentatie)map

-     tentoonstelling

-     (mode)show

-     video-presentatie.

 

Vorm

Onder dit begrip wordt de vormgeving van een beeldend werkstuk verstaan. Tot de vormgeving behoren:

-     beeldende aspecten (punt, lijn, vlak, vorm, licht, kleur, ruimte, compositie, textuur, tijd/beweging);

-     materialen en technieken.

N.B. In een aantal gevallen kan ook geluid als aspect van de vormgeving gezien worden (voorbeelden zijn te vinden in film, video, installaties).

 

Domein A: Vaktheorie

In vergelijking met CKV 2 gaat de kandidaat in de Vaktheorie dieper in op aspecten van de vorm en op de meer specifieke functie van beelden en hun relatie met de inhoud.

Tevens kan de kandidaat de diverse uitingen van beeldende kunst en vormgeving plaatsen in tijd en samenleving en kan hij duidelijk maken welke inhoudelijke en formele veranderingen zich hebben voorgedaan in de loop der tijd. Hij kan hierbij gebruik maken van bronnen.

 

Subdomein: Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers

In dit subdomein kan de kandidaat uitingen van beeldende kunst en vormgeving uit heden en verleden analyseren. In de analyse wordt aandacht besteed aan inhoud, vorm, functie en aan hun onderlinge samenhangen.

 

De inhoud van de leerstof kan bepaald worden door de chronologie en/of door meerdere thematische onderwerpen. In alle gevallen worden diverse disciplines van beeldende kunst en vormgeving bestudeerd. De kandidaat vormt zich hierdoor een beeld van de wijze waarop verschillende verschijningsvormen van beeldende kunst en vormgeving veranderd zijn in de loop der tijd.

 

In thematische onderwerpen worden voorbeelden van kunst en vormgeving uit het heden vergeleken met voorbeelden uit het verleden.

 

Subdomein: Beeldend werk van kunstenaars en vormgevers in relatie tot het eigen beeldend werk van de kandidaat

Ook in dit subdomein maakt de kandidaat analyses van uitingen van beeldende kunst en vormgeving. Deze analyses worden uitgevoerd als deel van een onderzoek naar 'verschillende oplossingen die beeldende kunstenaars en vormgevers in hun werk hebben uitgewerkt' (eindterm 6). De opdrachten met betrekking tot dit onderzoek hangen nauw samen met opdrachten uit het volgende subdomein en met het domein Praktijk. Het zal hier gaan om gecombineerde opdrachten/uitwerkingen. Verbanden met leerstof uit het eerste subdomein kunnen gelegd worden.

 

De kandidaat maakt een verslag van het onderzoek (eindterm 7). Hij gaat hierbij in op inhoudelijke aspecten (onder andere de keuze van voorstelling, het gebruik van beeldconventies, symbolen), aspecten van de vorm (keuze en uitwerking van beeldende aspecten, materialen en technieken) en aspecten van de specifieke functie. De laatstgenoemde aspecten zullen met name bij toegepaste kunst en vormgeving, een behoorlijk aandeel hebben in de analyse.

 

Subdomein: Eigen beeldend werk

Eindtermen 8 en 9 staan in relatie tot het eigen beeldend werk van de kandidaat.

Het eigen beeldend werk moet aan criteria/uitgangspunten voldoen die voortkomen uit de opdracht en de eigen verwerking ervan. De criteria/uitgangspunten legt de kandidaat vast in een procesverslag. Dit verslag bestaat uit twee delen.

      In deel 1, dat tijdens de beginfase van het werkproces wordt gemaakt, geeft de kandidaat aan hoe hij de opdracht wil gaan uitwerken: hij formuleert criteria/uitgangspunten (t.a.v. inhoud, vorm, functie en de onderlinge verbanden ertussen) van het te maken beeldend werk.

      In deel 2 van het procesverslag (dat aan het einde van het werkproces gemaakt wordt) gaat de kandidaat in op het werkproces. Hij licht de gemaakte keuzes toe die hij tijdens het werkproces gemaakt heeft.

Het procesverslag dient bij de presentatie van het beeldend werk te worden overlegd.

 

Domein B: Praktijk

 

Subdomein: Opdrachten

De opdrachten zijn onder te brengen bij autonome kunst en vormgeving en bij toegepaste kunst en vormgeving (eindterm 11 en 12). De opdrachten moeten procesmatig werken mogelijk maken en gerelateerd zijn aan opdrachten uit de vaktheorie, tweede subdomein.

 

In de opdracht is een structuur aangegeven. Vermeld worden de criteria/uitgangspunten waaraan het beeldende werk moet voldoen en/of eisen ten aanzien van het werkproces. Aan het eigenlijke beeldende werk gaat een analyse van de opdracht vooraf. Vervolgens bepaalt de kandidaat hoe hij de opdracht wil gaan uitwerken en aan welke criteria/uitgangspunten/doelstellingen zijn uitwerking moet voldoen. De resultaten van de in eindterm 10 aangegeven activiteiten beschrijft de kandidaat in het eerste deel van het procesverslag.

 

In het gebied van de autonome beeldende kunst en vormgeving ligt het accent op de (persoonlijke) weergave van datgene dat wordt waargenomen en/of datgene dat wordt voorgesteld.

In het gebied van de toegepaste beeldende kunst en vormgeving ligt het accent op de (directe) toepasbaarheid en doelgroepgerichtheid.

 

Subdomein: Middelen

De middelen die aangewend worden om een beeldend werkstuk te maken hebben betrekking op de inhoud (eindterm 13) en de vorm of vormgeving (eindterm 14). De uitwerking van die aspecten, de toe te passen techniek moeten doelgericht zijn. Dat wil zeggen dat inhoud en vormgeving duidelijk een onderling verband hebben waardoor het beeld duidelijk op de beschouwer overkomt.

 

Ook het gebruik van informatietechnologieën (eindterm 15) moet doelgericht zijn en dus bijdragen aan de zeggingskracht van het beeldend werkstuk.

 

Subdomein Werkproces

De opdrachten moeten mogelijk maken dat hij naar aanleiding van de opdracht activiteiten kan uitvoeren die onderdeel uitmaken van het proces van beeldend vormgeven. Deze activiteiten vormen een samenhangend geheel waarbij er in de praktijk sprake zal zijn van terugkoppeling, herhaling van het proces en gewijzigde volgorde. Accent in het proces ligt op het veelvuldig maken van keuzes en de gevolgen daarvan voor de vormgeving.

De volgende activiteiten zijn te onderscheiden:

-     verzamelen van gegevens over de opdracht en oplossingen van beeldende kunstenaars en vormgevers (eindterm 6);

-     ontwikkelen van ideeën voor beeldende oplossingen, deze beschrijven en criteria/uitgangspunten/doelstellingen vastleggen in een procesverslag, deel 1 (eindterm 16);

-     maken van een werkplan (eindterm 18);

-     doen van beeldend onderzoek naar mogelijke oplossingen door middel van zelf uitgevoerde experimenten, schetsen, studies, proeven (eindterm 16);

-     De kandidaat kan hierbij voor (deel)oplossingen ten minste twee alternatieven ontwikkelen (eindterm 17);

-     evaluatie van beeldend onderzoek, maken en toelichten van keuzes (eindterm 16);

-     resultaat van onderzoek uitwerken in een afrondingsfase waarbij de vorderingen steeds geëvalueerd worden (eindterm 16);

-     verslaggeving van het werkproces in deel 2 van het procesverslag (eindterm 16).

-     maken van een presentatie (eindterm 19).

 

 

Terug naar examenprogramma’s na 2007