ABSTRACT !! - CKV 3 -
5 havo/ 6vwo schoolexamen 1 (2004/2005)
·
praktijkopdracht
van M. Janssens, bewerkt door M.T. van de Kamp
·
logboek +
theorieopdracht
In het komende halfjaar gaan we
werken met het thema: ABSTRACT. Dit thema heeft te maken o.a. met het thema
voor CKV 2 dat we gaan bestuderen, namelijk: Cultuur van het Moderne in de
eerste helft van de 20ste eeuw. Op deze manier heb je de inhoud van
het thema zowel vanuit de theorie als vanuit de praktijk bestudeerd.
Wat ga je doen ? Je maakt een keuze uit een van de
onderstaande subthema's en die ga je uitwerken. Dit halfjaar is het eerste
schoolexamen dat je voor CKV 3 maakt. Het tweede schoolexamen doe je in het
tweede halfjaar. In het onderstaande schema zie je wat dit in dit semester
betekent aan opdrachten. Bij het cijfer voor de praktijk telt het logboek mee.
Daarnaast krijg je voor de theorie een opdracht op een scriptie te maken. In
het onderstaande schema zie je welke opdrachten je krijgt en hoe zwaar alle
onderdelen mee tellen.
|
klas |
opdracht |
Stof/ eindtermen |
toetsomschrijving |
Weging 5 havo |
Weging 6vwo |
||
|
5 havo/ 6 vwo: 1e semester |
1 praktijk opdracht. 1 theorie- toets |
-
Praktijk-opdracht: werkstuk (n.a.v. thema) van
tekenen of handvaardigheid 2 * -
logboek ( procesbeschrijving.) -
Vaktheorie: theorieopdracht |
-
-
Vaktheorie: logboek -
Theorie: opdracht |
(4) (1) (1) |
(3) (1) (1) |
Het is de bedoeling dat je een
beeldend onderzoek gaat doen. Met behulp van experiment ga je een thema
inhoudelijk en qua vormgeving onderzoeken. Je kunt daarbij putten uit een van
de aangegeven inspiratiebronnen. Deze inspiratiebronnen dien je trouwens bij
de oriëntatie van de opdracht
zelfstandig te onderzoeken. Van het hele proces dien je alle inhoudelijke
keuzes vast te leggen in het logboek.
Metamorfose
van een alledaags object
In het beeldend onderzoek/
experiment moet aan bod komen:
-
1
Vormverandering door middel van contour (lijn), toepassing van
licht, toepassing van texturen en structuren; toepassing van constructies
-
Vormverandering door experimenten met diverse
materialen die aansluiten bij jouw uitwerking van dit subthema
-
Vormverandering van een herkenbaarnaar een
onherkenbaar object en andersom
-
Vormverandering waarin het proces van verandering
zichtbaar is.
Inspiratiebronnen:
Abstraheringsprocessen van de kubisten (Picasso, Braque);
abstraheringsprocessen van kunstenaars uit De Stijl: Mondriaan, van der Leck,
van Doesburg; experimenten van Bauhauskunstenaars, met texturen, film en
fotografie
De
veranderende, vervreemdende context in het werk van surrealisten zoals:
Duchamp, Man Ray, Magritte, Dali.
Een
momentopname van beweging
In het beeldend
onderzoek/experiment moet o.a. aan bod komen:
-
Hoe je in een beeld de essentie van beweging kunt
vastleggen; daarvoor is het nodig om een gegeven/ object van diverse posities
te schetsen/ vast te leggen
-
2
Hoe je door middel van lijn en vorm en licht/donker contrast;
of met behulp van ruimte / relief de suggestie van beweging kunt oproepen in
één beeld.
-
Hoe overlapping en afsnijding kunnen worden
toegepast om het idee van een momentopname op te roepen.
-
Hoe de vorm van het kader of bij een ruimtelijke
uitwerking: Hoe de ruimtelijke werking van het onderwerp kan bijdragen tot een
overtuigende weergave van beweging.
Inspiratiebronnen:
werken van de kubisten en futuristen: Picasso (simultaniteit), Boccione,
Giacomo Balla; invloeden van de vroege fotografie: Marey, Muybridge, Man Ray en
film: Meliès, Das Kabinett des Dr. Caligari van Robert Wiene; fotoexperimenten
van het Bauhaus: Moholy Nagy, Bauhaus-theater-dans van Oskar Schlemmer
Maskers,
tekens en sporen
In het beeldend
onderzoek/experiment moet o.a. aan bod komen:
-
3
Hoe geef je vorm aan het geheimzinnige / het mysterieuze ( uit
het verleden of uit andere culturen)
-
Hoe kun je vorm, kleur en texturen gebuiken op de
suggestie van het verleden of de andere cultuur op te roepen
-
Hoe kan het materiaalgebruik een bijdrage leveren
aan de sfeer van het onderwerp
-
Hoe kan de symboliek van het verleden / de andere
cultuur zichtbaar gemaakt worden in het object.
-
Onderzoek naar expressie in beeldende
vormgeving/kunst
Inspiratiebronnen:
De invloeden van niet-westerse kunst in de schilderijen en beelden van
Kirchner, Picasso, Brancusi. Elementen van niet-westerse kunst in het werk van de
Duitse expressionisten ( die Brucke). De surrealisten en hun voorkeur voor
maskers en andere voorwerpen uit niet-westerse culturen.
Muziek
in beeld
In het beeldend onderzoek /
experiment moet o.a. aan bod komen:
-
4
Hoe kan ik de abstractie van muziek in beeld brengen, met
behulp van vormen, kleuren, materialen.
-
Hoe kan ik de abstractie van muziek in beeld
brengen door het gebruik van expressie en symboliek
-
Hoe kan ik abstracte vormen & kleuren &
bewegingen ontwikkelen die bepaalde klanken kunnen oproepen.
-
Onderzoek naar abstractie in de beeldende kunst
waarbij muziek het uitgangspunt gevormd heeft.
Inspiratiebronnen:
de ideeën en schilderijen van Kandinsky en Paul Klee. De experimenten van het
Bauhaus bijv. door Josef Albers; verschillende soorten muziek: van klassiek tot
modern; van westers tot niet-westerse muziek. Ideeën van Moderne componisten (
uit de eerste helft van de 20ste eeuw).
"De scherven van de kosmos vind ik in
mijn thee"
In het beeldend
onderzoek/experiment moet o.a. aanbod komen:
-
5
Een reeks schetsen als brainstorm van allerlei mogelijkheden
tot het in beeld brengen van aspecten uit het thema: Hoe zien scherven van de
kosmos eruit ? enz.
-
Onderzoek naar beeldend samenvoegen van de twee
onvergelijkbare elementen van de dichtregel
-
Hoe kan ik de beeldende middelen (vorm, kleur,
licht enz.) toepassen zodat het vervreemdende karakter van het thema zichtbaar
wordt.
-
Hoe kan ik met beeldende middelen zichtbaar maken
dat een (ik-) persoon betrokken is bij het thematische uitgangspunt.
Inspiratiebronnen:
Het gedicht: x-beelden van Theo van Doesburg uit 1920; werken van dadaïsten en
surrealisten zoals Duchamp, Picabia, Man Ray, Max Ernst, Dali, Magritte. Werken
van de Pittura Metafysica: De Chirico, Giacomo Balla, Carra
Stappenplan:
1:
Kies
een subthema waarin je geïnteresseerd bent. Begin met BRAINSTORMEN: maak
een heleboel kleine schetsen op 3 x a4 of op 1 x a2. Schrijf bij elk idee ook
in woorden op waar je aan denkt / maak een mindmap.
2:
Verzamel
plaatjes uit tijdschriften die met het thema/ het door jou gekozen subthema te
maken hebben, en maak hiervan een collage op 50 x 65 cm. Schrijf bij elke stap
heel nauwkeurig op HOE en WAAROM je tot bepaalde keuzes bent gekomen ( dat stop
je in je logboek - zie aanwijzingen t.a.v. logboek). Formuleer vragen naar
aanleiding van deze collage die als uitgangspunt dienen voor verder theoretisch
onderzoek. Geef hierbij ook trefwoorden aan die je gebruikt voor het opzoeken
van informatie. Zoek informatie over de aangegeven inspiratiebronnen op.
3:
Verzamel
aan de hand van vragen die je gemaakt hebt naar aanleiding van je collage, informatie uit boeken; tijdschriften;
internet; tv; krant; enz over het thema + over het subthema dat je gekozen hebt
4:
Maak
een tussentijdse, globale planning voor de rest van de tijd.
5:
Nu
begin je met het maken van schetsen/tekeningen die te maken hebben met het
thema en het subthema dat je gekozen hebt. Kijk goed naar vormen, kleuren,
constructies, bewerkingen, functies, betekenis enz. van voorwerpen op je
collages of van voorbeelden van kunstenaars en vergelijk die evt. met vormen,
kleuren enz. van voorwerpen uit je eigen onderzoeksproces. Maak veel
verschillende ontwerpen. Bedenk daarbij wel, dat je het straks in werkelijkheid
moet gaan uitvoeren. Pas je planning aan.
6:
Nu
ga je het ontwerp uitvoeren: maak eerst wat werktekeningen, en doe een aantal
proeven ( van vorm, materiaal, techniek, kleur), zodat je gericht aan je
eindontwerp kunt beginnen. Let erop dat
het nieuwe object wel een vanzelfsprekende eenheid vormt: dat kun je bereiken
door stileren, vereenvoudigen, eenheid in kleur, materiaal,techniek te
gebruiken….maar het moet ook weer niet te saai worden, dus houd ook rekening
met een bepaalde spanning bijvoorbeeld door contrastwerking in vorm, kleur,
materiaal, bewerking enz. Maak een definitieve planning voor de rest van de
tijd.
7:
Maak
een eindverslag bij je opdracht en bedenk hoe je je werk wilt presenteren. In
het eindverslag moet je aangeven hoe je zelf vindt dat je werk gegaan is. (
sterke en zwakke punten t.a.v. proces + produkt)
NB de bovenstaande stappen kunnen
eventueel in overleg met de docent in een andere volgorde gemaakt worden:
daarvoor dien je dan inhoudelijke argumenten aan te geven waarom je van de
bovenstaande volgorde af wilt wijken.
Wat is een Logboek ?
Een logboek lijkt een beetje op
een schetsboek en een dagboek. Tijdens de opdracht krijg je steeds nieuwe
ideeën en het is belangrijk dat je die niet vergeet en dus noteer je die in
woord EN beeld in je logboek. Maar ook kun je al gaandeweg ideeëen ontwikkelen
door schetsen te maken en plaatjes te zoeken. Je moet daarom van alles
verzamelen wat je maar aan de opdracht doet denken: van gedichten, tot
reclamefoto’s uit tijdschriften, van krantenartikelen tot invallen die je
ineens hebt gekregen. Alles wat jou aan
ideeën helpt is belangrijk om te verzamelen.
LET OP: Het is
daarnaast de bedoeling dat het een persoonlijk boek wordt, waar je best een
beetje trots op mag zijn, en waar het leuk is om in te bladeren. Laat zien dat
je er plezier in hebt. Zorg dus dat je logboek er verzorgd en beeldend goed
vormgegeven uitziet (lettertypes, netjes schrijven, mooie kleurencombinaties
enz.)
Hoe gebruik je een logboek ?
De bedoeling van brainstormen is
dat ALLES wat er in je op komt als je aan de opdracht of aan het thema denkt,
in je logboek stopt. Begin bijvoorbeeld met het maken van een mindmap. Zelfs
hele gekke of grappige invallen kunnen weer aanleiding zijn voor nieuwe ideeën
en zijn dus belangrijk. Maak er meteen bij het begin een gewoonte van om alles
op te schrijven/ in te plakken het logboek dus bij te houden. Wanneer je verder
gaat, ga je langzamerhand steeds meer kiezen voor één uiteindelijke uitwerking van het beste idee.
Dit moet je echter nog niet tijdens het brainstormen doen: daarbij is het juist
belangrijk dat je echt zoveel en zo breed mogelijk denkt.
Het verzamelen
van beeldmateriaal:
Je verzamelt allerlei afbeeldingen
uit allerlei bronnen: uit tijdschriften, boeken, kranten, van internet. Je kunt
dit in de vorm van een collage in je logboek plakken, of je kunt een grote
collage maken, die je vervolgens fotografeert, en die foto plak je dan weer in
je logboek. Zo ontstaat ook een beeldend verslag van jouw werkproces. Dit is
belangrijk omdat je zo steeds zichtbaar maakt, waar je allemaal aan gedacht
hebt, en dit kan je tijdens de opdracht nieuwe ideeën geven of het kan je
helpen minder clichématig te werken. Het
belangrijke van beeldmateriaal in je logboek is, dat je ook op die manier
ideeën uit kunt werken, dat hoeft niet met alleen woorden maar kan ook met
kleuren en sferen.
Motiveren,
beargumenteren, keuzes verantwoorden:
Toch is het geschreven commentaar
ook belangrijk: hiermee leg je aan anderen uit wat jouw denkbeelden zijn, wat
je wilt gaan maken en of dat wel of niet gelukt is (en waarom). Maar ook helpt
het jouzelf tijdens het proces: zo kun je steeds teruglezen en kijken waar je
mee bezig bent, hoe je ideeën tijdens het proces veranderd zijn, en hoe je
eventueel iets beter op een andere manier kunt aanpakken. Zo leg je dus ook
steeds aan jezelf uit waar je mee bezig bent, en hiermee voorkom je dat je
‘zomaar iets doet’ zonder er goed over na te denken.
Kleur-/Vorm-/Materiaal-/Techniek-/onderzoek:
Ten aanzien van al deze
componenten : kleur, vorm, materiaal, techniek geldt dat je goede keuzes pas
kunt maken nadat je verschillende mogelijkheden hebt onderzocht. Het kan niet
zo zijn dat je maar één kleurproefje doet en dat je dan al weet dat dat goed
is: daarvoor moet je eerst meerdere proeven gedaan hebben om dat te kunnen
‘bewijzen’ !!. Probeer dus zoveel mogelijk uit voordat je een beslissing neemt.
Probeer ook eerst alles even uit (in het klein) zodat je niet voor verrassingen
komt te staan wanneer je je werk aan het uitvoeren bent. Maak in je logboek
steeds kleine schetsen waarin je je onderzoek laat zien en van commentaar
voorziet.
Bij de
beoordeling van je logboek wordt gelet op:
·
Hoeveel werk heb je ervan gemaakt?
·
Originaliteit
·
Kleur/vorm/materiaal/techniek-onderzoek
·
Ontwikkeling van beeld en ideeën
·
Compositie en vormgeving van je logboek (lay-out)
·
Snelle schetsen
·
Uiteindelijk ontwerp (+ het onderzoek daarbij)
·
Geschreven commentaar
·
Verzameld beeldmateriaal
·
Onderzoek naar kunstenaars
·
Onderzoek naar inhoud en vormgeving van het thema
Theorie-Opdracht 5 havo :
Wat houdt deze scriptie in ?
Aan
de hand van de aangegeven inspiratiebronnen, ga je bij de aanvang van je
opdracht bestuderen hoe kunstenaars met het thema Abstract omgegaan zijn.
Voor
opdracht 1 zijn dat deze inspiratiebronnen:
Inspiratiebronnen:
Abstraheringsprocessen van de kubisten (Picasso, Braque);
abstraheringsprocessen van kunstenaars uit De Stijl: Mondriaan, van der Leck,
van Doesburg; experimenten van Bauhauskunstenaars, met texturen, film en
fotografie
De
veranderende, vervreemdende context in het werk van surrealisten zoals:
Duchamp, Man Ray, Magritte, Dali.
Voor
opdracht 2 zijn dat deze:
Inspiratiebronnen:
werken van de kubisten en futuristen: Picasso (simultaniteit), Boccione,
Giacomo Balla; invloeden van de vroege fotografie: Marey, Muybridge, Man Ray en
film: Meliès, Das Kabinett des Dr. Caligari van Robert Wiene; fotoexperimenten
van het Bauhaus: Moholy Nagy, Bauhaus-theater-dans van Oskar Schlemmer
Voor opdracht 3 zijn dat deze:
Inspiratiebronnen: De invloeden
van niet-westerse kunst in de schilderijen en beelden van Kirchner, Picasso,
Brancusi. Elementen van niet-westerse kunst in het werk van de Duitse
expressionisten ( die Brucke). De surrealisten en hun voorkeur voor maskers en
andere voorwerpen uit niet-westerse culturen.
Voor opdracht 4 zijn dat deze:
Inspiratiebronnen:
de ideeën en schilderijen van Kandinsky en Paul Klee. De experimenten van het
Bauhaus bijv. door Josef Albers; verschillende soorten muziek: van klassiek tot
modern; van westers tot niet-westerse muziek. Ideeën van Moderne componisten (
uit de eerste helft van de 20ste eeuw).
Voor opdracht 5 zijn dat deze:
Inspiratiebronnen:
Het gedicht: x-beelden van Theo van Doesburg uit 1920; werken van dadaïsten en
surrealisten zoals Duchamp, Picabia, Man Ray, Max Ernst, Dali, Magritte. Werken
van de Pittura Metafysica: De Chirico, Giacomo Balla, Carra
Uiteraard
kun je in overleg met de docent nog andere kunstenaars/stromingen zoeken. De
bedoeling is nu dat je van twee kunstwerken een uitgebreide beschouwing maakt:
dit doe je met behulp van een beeldanalyseformulier, maar je verwerkt dit in
een uitgeschreven tekst (dus je maakt er een verhaal van)
De
inhoudsopgave van je theorieopdracht dient er als volgt uit te zien:
1:
Algemene inleiding – waarin je je keuze
voor de opdracht + gekozen stroming/kunstenaars motiveert + je geeft aan wat je
hieraan wilde onderzoeken (hypothese) = 1 blz a4
2:
Inleiding tot de stromingen + de wijze
waarop zij met het thema abstractie omgaan = 1 blz a4
3:
Uitgeschreven, tot een verhaal uitgewerkte beeldanalyses (LET OP JE MOET ER 2
MAKEN OVER VERSCHILLENDE KUNSTENAARS) + bronnen + kleurenafbeeldingen van de gekozen werken. = minimaal 4 blz a 4 /maximaal 6 blz a4
4:
De belangrijkste elementen uit jouw proces/ logboek in relatie tot
bovengenoemde kunstwerken/stroming = 2 a4
5:
Conclusie, waarin je de belangrijkste
informatie nog eens beknopt weergeeft = ½ a 4 minimaal / 1 a 4 maximaal.
-
Lettergrootte: 12 punt;
-
Regelafstand 1 (=enkel)
-
Aantal bladzijdes minimaal: 8 ½ a4 / maximaal: 11 a4;
- Lettertype, keuze uit: Arial/ Times New
Roman/ Comic Sans MS
De
DOELSTELLING van de opdracht & De BEOORDELING:
Doelstellingen
van de opdracht.
Leren:
·
Thematisch + procesmatig te werken
·
Bestuderen van het thema: abstractie met een open
houding
·
Verzamelen van achtergrond informatie over het
thema/ subthema
·
Ontwikkelen van ideeën voor beeldende oplossingen
·
Ontwerpen / vormgeven
·
Werken met een logboek ( = bovengenoemde onderdelen
kunnen beschrijven in een procesverslag)
·
Beeldend onderzoek doen ( m.b.v. schetsen,
collages, proeven, experimenten)
·
Presenteren
·
Evalueren ( van proces en produkt )
·
Zelfstandig te leren/ zelfstandig te werken
Bij
de beoordeling wordt gekeken naar:
-
Beeld + Vormgeving ( + breed / met diepgang )
-
Materialen + Technieken
-
Proces ( kwaliteit + mate van zelfstandigheid + is
het op tijd afgerond)
-
Inhoud ( logboek + eindverslag)
-
Beeldanalyse + excursieopdracht
-
Eindwerk ( eindprodukt + presentatie )
Examenprogramma *
(praktijk en vaktheorie):
1: Het vermogen tot vormgeven in 2- en 3-dimensionale
beelden.
2: Enerzijds toegepaste en
anderzijds autonome werkvormen kunnen hanteren
3: Enerzijds volgens gestelde
opdrachten en anderzijds zelfstandig een problematiek voor zichzelf en anderen
duidelijk maken door middel van 2- en 3-
dimensionale beelden.
4: Een kritische selectie dient te
worden gemaakt uit verschillende mogelijke beeldende oplossingen voor boven
bedoelde probelemen.
5: Bekendheid met allerlei
aspecten van tekenen en handvaardigheid 2, en te kiezen voor de meest geeigende
toepassingen.
6: Inzicht en vaardigheid in het
beschouwen van 2- en 3-dimensionale beelden en het vermogen deze beschouwing te
verwoorden.
7: De vaardigheid een visueel
verschijnsel systematisch te beschrijven
8: De samenhang tussen produktief
en reflectief: praktijkopdrachten + theoretische opdrachten.
9: Begrip voor beeldende aspecten,
vormgeving, materialen en technieken in hun kunsthistorische samenhang
10: Begrip voor het functioneren
van beeldende kunst en ( andere) vormen van visuele communicatie in hun
historische samenhang.
Werkwijze:
Om aan bovengenoemde exameneisen
te voldoen, zullen er opdrachten worden uitgereikt.
Praktijk ( =
produktief):
Daarvan zal een deel van de opdrachten
2- en een ander deel 3-dimensionaal uitgewerkt dienen te worden. Daarnaast
dient de kandidaat evenveel autonome als toegepaste uitwerkingen van opdrachten
te maken.
Vaktheorie ( =
reflectief):
Een gedeelte van de opdrachten zal
bestaan uit het samenstellen- en geven van presentaties. Daarnaast zal de
kandidaat regelmatig opdrachten en toetsen krijgen.
Vaststellen van de cijfers:
Praktijk:
Bij het vaststellen van het cijfer
wordt gelet op a: produkt en b: proces
Zowel bij het produkt als het proces
zullen de volgende aspecten bekeken worden
t.a.v. zienswijze(n):
-
Stellingname die de kandidaat inneemt t.a.v.
zichzelf of een bepaalde inhoud ( zichtbaar gemaakt in het proces, produkt en
werkboek)
-
Beeldinformatie: op welke wijze(n) zijn de
beeldaspecten verwerkt t.a.v. het thema, de opdracht ( beeldaspecten /
vormgeving / materialen / technieken), hierbij geldt:is de kandidaat in staat
de opdracht expressief te verantwoorden, is de kandidaat in staat de opdracht
functioneel te verantwoorden.
t.a.v. de werkwijze(n):
-
Is er sprake van een relatie tussen de opdracht (
thema / gekozen uitwerkingsvorm) en de gekozen beeldende aspecten, vormgeving,
materialen en technieken.
-
Verantwoording van de hanteringswijze ( in het
werkboek)
-
Verantwoording van de gekozen presentatievorm
-
Ten aanzien van het proces geldt daarnaast nog: het
gemaakte werk dient uitsluitend en alleen door de kandidaat vervaardigd te zijn
( authentiek te zijn), dit kan alleen indien de kandidaat het eindwerk op
school vervaardigd. ( Eventueel kan in overleg met de docent besproken worden
of / welke arbeidsintensieve onderdelen thuis uitgewerkt mogen worden.)
-
De kandidaat dient het werk binnen de gestelde tijd
af te hebben.
Theorie:
Bij het vaststellen van het cijfer
voor theoretische werkstukken, wordt er gelet op : samenhang produktief /
reflectief, kunsthistorisch- en kunstbeschouwelijk inzicht, visie op een
onderwerp / thema, beeldend inzicht.